bakkersmeisje, episode III
De Terror-Klant
Ik doe, zoals iedereen, af en toe wel eens iets doms op mijn werk. Zo kwam er pas een man binnen die me begroette met een opgewekt 'hallóóó!', waarop ik reageerde met een minstens zo enthousiast: 'Anders nóóóg!' Het was geen vraag. Het kwam er oprecht uit als een begroeting. Daarna was ik enkele seconden zo in de war dat ik alleen maar onnozel om me heen kon kijken, om uiteindelijk tot de conclusie te komen dat ik toch echt zelf degene was die dat gezegd had. Tja.
Ook heb ik wel eens een zware tas vol brood per ongeluk op het hoofd van een klein, onschuldig jongetje neergezet. Ik wilde het gevaarte aan zijn vader overhandigen, en had het kind simpelweg niet opgemerkt. De toonbank is hoog, het jongetje was klein en zwijgzaam. En ik? Ik vond het wel fijn dat die tas op mysterieuze wijze opeens veel lichter aanvoelde - die man deed er ook wel belachelijk lang over om zijn wisselgeld in zijn beurs te stoppen en de tas van me over te nemen. Ik had pas door dat ik al enige tijd tien kilo aan boodschappen op een fragiel kinderhoofdje liet rusten toen ik snikkend: 'Au.. papa, au-hau!' onder de tas vandaan hoorde komen. Het is nooit meer goedgekomen tussen ons.
Op dat soort momenten vind ik het heel begrijpelijk dat de klant denkt dat ik een achterlijke malloot ben. Het is een andere zaak wanneer mensen boos of neerbuigend tegen me doen zonder dat daar een aanleiding voor is. Ik maak regelmatig mee dat klanten bij het afrekenen tien cent bijgeven en er vervolgens snerend aan toevoegen: 'Of snap je het dan niet meer?' Gemeen lachje. Daar kan ik slecht tegen. Kom op, ook al zou ik daadwerkelijk de hersencapaciteit van een aap danwel Bonnie St. Claire hebben; doe gewoon niet zo onaardig en geef me de kans om mijn werk te doen, goed óf fout.
Bij die omhooggevallen mensen krijg ik spontaan de neiging om tijdens het snijden van het brood dingen te mompelen als: 'De dialectiek van Hegel was voor de Surrealisten onwerkbaar; desalniettemin bood het dialectisch materialisme zoals gepropageerd door Lenin evengoed geen soelaas. Nog wat krentenbollen erbij, of wordt het dan te moeilijk?'
Godzijdank ben ik verder nog maar gematigd verbitterd en gefrustreerd, en kan ik me doorgaans best snel over incidenten met terror-klanten heen zetten. Toch is er één persoon die me nog steeds boos maakt als ik aan hem terugdenk: Meneer Nolt. Dat mag hij best weten.
Meneer Nolt kwam op een dag zijn bestelling ophalen; twee halfjes sesam-tarwe. Voordat ik bestellingen meegeef, moet ik altijd eerst controleren of diegene wel daadwerkelijk besteld heeft en of het al betaald is. Maar daar had meneer Nolt geen boodschap aan. Terwijl ik ons bestellingenboek doorbladerde, tetterde hij onophoudelijk in mijn oor: 'Ja, twee halfjes sesam-tarwe zeg ik toch! Voor Nolt! Twee halfjes, dat hoor jij te weten! Die hoor je apart te leggen! Of heb je dat niet gedaan ofzo?! NOLT! Voor Nolt! Toe dan!' Hij werd roder en roder. Perplex zocht ik zijn brood op, gaf hem zwijgend zijn wisselgeld en keerde hem kordaat de rug toe om de broodplanken schoon te gaan maken. Te moeilijk, Nolt.
Leuk geschreven! wijs meneer Nolt eens hierop:
’95% van de Nederlanders gedraagt zich ‘onbewust asociaal’ volgens SIRE; we zijn zo druk met onszelf bezig dat we niet meer merken dat anderen zich aan ons gedrag storen.’
(zie SIRE.nl :)